De oorlog in Europa, de sancties tegen Rusland, de dollars die wij Poetin betalen voor olie en gas, die hij gebruikt om de oorlog te financieren, roepen de vraag op hoe verstandig het is om economische relaties te hebben met een vijand.
Ten tijde van de koude oorlog was de wereld overzichtelijk. Niet alleen had elk blok een eigen ideologie, ze hadden ook een eigen economie en de economische betrekkingen tussen de blokken bleven beperkt. Vanuit economisch perspectief was dat niet optimaal. Comparatieve kostenverschillen, de drijvende kracht achter de internationale handel, bestaan ook tussen landen die gezworen vijanden zijn. Door onderlinge handel en de daaruit voortvloeiende internationale arbeidsverdeling zou de totale welvaart toenemen.
Direct na de Tweede Wereldoorlog stond de wereldhandel op een laag pitje en het lag voor de hand dat handelsrelaties met communistische landen beperkt zouden blijven. Er waren in onze wereld immers genoeg mogelijkheden tot het aangaan en uitbouwen van handelsrelaties. Tussen Oost en West heerste een groot wantrouwen. China verkeerde in diepe armoede en telde al helemaal niet mee.
Het succes van de mondiale markteconomie
De situatie veranderde nadat de Berlijnse muur viel. Voormalig communistische landen sloten zich aan bij de mondiale markteconomie en sommige van hen werden zelfs echte vrienden van ons. Maar ook met landen die nou niet direct onze vrienden werden, knoopten we graag handelsrelaties aan. Ook voor hen was er plaats in de mondiale markteconomie. Zoals de internationale handelstheorie voorspelt, leidde dat in alle betrokken landen tot een hogere gemiddelde levensstandaard, waarbij de verschillen tussen arme en rijke landen afnamen.
Het tempo waarin de laatste 30 jaar de extreme armoede in de wereld is verminderd is ronduit spectaculair. Superlatieven schieten tekort om het succes van de globaliserende markteconomie te beschrijven. Wij hoopten, nee, we waren ervan overtuigd dat autocratisch geleide landen zich door economische vooruitgang in de richting van een liberale democratie zouden ontwikkelen. Dat laatste is een kolossale misrekening gebleken. Sterker nog, het deel van de mensheid dat onder een autocratisch systeem leeft, neemt eerder toe dan af.
Nu zitten we met de gebakken peren. De afgelopen 20 jaar zijn we voor onze energievoorziening steeds afhankelijker geworden van Rusland. Dat hebben we allemaal kunnen zien gebeuren. Door gebrek aan exploratie is de Europese productie van gas fors teruggevallen. We vulden het gat op met steeds grotere hoeveelheden Russisch gas. De Amerikanen waarschuwden regelmatig voor die toenemende afhankelijkheid van Rusland, maar dat hebben we genegeerd. We hebben het met ons volle verstand laten gebeuren.
Zonder enige reflectie over hoe dat zo gekomen is of wat het ons gaat kosten, willen we die afhankelijkheid nu zo snel mogelijk ongedaan maken, als een kip zonder kop. Heldhaftig loopt Duitsland voorop zoals het eerder heldhaftig tot de ‘Atomausstieg’ besloot, die nu onder een ongelukkig gesternte staat. Ach ja, de Duitsers uit kernenergie, wij er juist in; wij van het gas af, de Duitsers er juist aan, maar dus niet langer Russisch gas terwijl Nordstream-2 net gereed is. Dat is de Europese eensgezindheid en strategie in een notendop. Begrijpt u het nog?
Tijd voor reflectie
Ik begrijp heel goed dat alle aandacht op de korte termijn uitgaat naar hoe we de oorlog kunnen stoppen en hoe we miljoenen vluchtelingen kunnen opvangen. Maar dit lijkt mij ook wel de tijd om goed na te denken over onze economische relaties met autocratische regimes. Er is vanzelfsprekend een ‘elephant in the room’ en dat is China. Afgezien van olie, gas en enkele andere grondstoffen is de Russische economie tamelijk irrelevant. We kunnen de handel met dat land stoppen zonder grote schade voor onszelf, de energiesector uitgezonderd. De Chinese economie is daarentegen zeer relevant.
Zo’n 30 procent van alle goederen die op aarde gemaakt worden, komen uit China. Wat gaan we doen als China poogt Taiwan in te lijven? Sancties instellen, de handel stilleggen? Laten we ons geen illusies maken over de intenties van een land als China en vooral van hun huidige leiderschap. Die fout hebben we al met Poetin gemaakt. China is een land dat zich al een paar eeuwen vernederd voelt en tegelijkertijd acht het zich superieur en ‘entitled’. Een gevaarlijke combinatie.
Op veel empathie voor andere volken, vallen de Chinezen niet te betrappen. Bovendien kijken Chinezen met verbazing en minachting naar de verdeeldheid bij ons en het gebrek aan bereidheid ons opofferingen te getroosten om onze waarden en manier van leven te beschermen.
Terug naar de eerder gestelde vraag, moeten we economische relaties hebben met onze vijanden? Ik denk dat er een eenvoudig antwoord is. Je kunt zonder probleem dat soort relaties met je vijanden onderhouden, maar je moet er niet afhankelijk van zijn. Er moet altijd een plan-B zijn. Volgens mij is het de hoogste tijd om een plan-B uit te werken voor onze economische betrekkingen met China.
Han de Jong is voormalig hoofdeconoom van ABN Amro. Hij schrijft wekelijks voor Investment Officer over economie en markten. Meer informatie over zijn visie kunt u lezen op Crystal Clear Economics.